Langdurig zieken? “De focus in het beleid ligt verkeerd”
Gesprek met Lode Godderis
Ons land telt meer dan 500.000 langdurig zieken. Het gaat over werknemers en zelfstandigen die meer dan 1 jaar arbeidsongeschikt zijn en dan bij het RIZIV het statuut hebben van invalide. In vijf jaar tijd is hun aantal met een kwart gestegen. Het probleem is gigantisch, maar Lode Godderis, arbeidsarts, CEO van IDEWE en hoogleraar aan de KU Leuven, is ervan overtuigd dat het probleem oplosbaar is. Hij pleit in zijn jongste boek “Vertrouwen zonder voorschrift” en overal waar hij komt voor een nieuwe aanpak, met meer preventie door fysische of mentale problemen sneller te capteren, met de aanbeveling voor leidinggevenden en afwezigen om de communicatielijnen open te houden, en door de huisarts en alle andere actoren meer te laten focussen op wat wel nog kan qua werk, in plaats van wat niet meer kan. Ook voor de verzekeraars is volgens hem een rol weggelegd.
Langdurig zieken is een hot topic. Uw naam duikt daarbij regelmatig op in de media en op diverse fora. Is dit thema uw grote missie of gewoon part of the job?
Lode Godderis (LG): Een missie. Ik ben arts, ik heb geneeskunde gestudeerd om mensen te helpen. En ik heb gaandeweg ervaren, door eigen onderzoek en praktijk, dat werk bijdraagt tot gezondheid. Werk speelt een belangrijke rol in herstel en genezing. Er zijn daar ook heel wat contextfactoren. Vandaar dat ik denk dat we voor heel wat mensen oplossingen kunnen bieden voor een beter leven. Dat is wat voor mij telt. Dat is mijn rol als arts om dat te doen, op individueel niveau, of door onderzoek te doen met de KU Leuven, en met IDEWE als preventiedienst omdat we daar ook een belangrijke rol in spelen. Naar media, naar beleidsmakers en politici die zoekende zijn, geef ik graag onze ervaring en onze inzichten mee. Ik denk immers dat dit probleem oplosbaar is!
Intussen blijft het aantal langdurig zieken maar toenemen. Loopt het ook zo fout in onze buurlanden of zitten we met een Belgisch probleem?
LG: Uit een OESO-rapport blijkt dat landen als Duitsland, Nederland en Oostenrijk het probleem beter de baas kunnen. In België zitten we dus met een probleem. Dat heeft te maken met de arbeidsmarkt, de socio-economische toestand, maar vooral met de manier waarop we de mensen in arbeidsongeschiktheid benaderen. Vandaar dat ik optimistisch ben dat we het probleem kunnen aanpakken.
Re-integratie, terugkeer naar werk, integratie in de maatschappij, zou een gezondheidsdoelstelling moeten zijn. Nu is de zorg sterk gefocust op diagnose en behandeling. Zo zien we vandaag bijvoorbeeld een chirurg iemand met een rugprobleem helpen via een ingreep, gevolgd door een revalidatie, waarna blijkt dat het rugprobleem is opgelost maar de persoon niet meer aan het werk is. Het medische probleem is opgelost maar de persoon in kwestie participeert niet meer…
Opgelet, dit is geen bloempot die ik gooi naar collega’s (lacht). Vandaar mijn oproep: we moeten dat mee opnemen in onze gezondheidszorgdoelstellingen. En die kunnen wij realiseren in goede samenwerking. Ik begrijp goed dat een huisarts soms zegt “we weten niet goed wat daar op het werk precies aan de hand is”, maar daarvoor heb je dan een arbeidsarts die de best geplaatste persoon is om te zien wat mogelijk is, om in samenwerking met de patiënt en leidinggevende naar oplossingen te zoeken.
Hoe gaat het nu: ben je ziek dan krijg je een ziektebriefje en alles wat volgt zijn vooral inspanningen gericht op controle, om te voorkomen dat mensen onterecht een ziekte-uitkering krijgen. Terwijl de meerderheid van de mensen geen misbruik maakt van het systeem. We moeten ons dus meer gaan concentreren op die meerderheid, ervoor zorgen dat mensen kunnen werken en niet enkel inzetten op die mensen die mogelijk onterecht een uitkering krijgen. Onze focus ligt vandaag verkeerd.
Het zit stevig ingebakken in onze maatschappij: als ik iets tegenkom dan stop ik met werken. Is het aan de overheid of aan de werkgevers om hierin verandering te brengen?
LG: Ik kijk vooral naar de overheid om die omslag te maken. Die houdt vandaag vooral een stok achter de deur, door de jacht in te zetten op misbruik, door boetes te voorzien voor ondernemingen die niet de gewenste inspanning leveren. Het is altijd dat negatieve dat bovendrijft en dat de mensen bijblijft. Heel veel langdurig afwezigen kampen daar ook wel mee. Over het onderwerp wordt vaak gepraat met een ondertoon van ‘er zitten daar veel profiteurs tussen’. Die negatieve labeling is een probleem.
Voor mij is werken een onderdeel van een behandeling. Maar sluit mensen niet uit van de maatschappij, ook niet mensen die op invaliditeit staan. Het komt erop aan mensen te helpen bij het participeren.
Meld je niet ziek per email, maar bel je ziek. Communiceer met je leidinggevende. En omgekeerd: houd contact met de afwezige.
De werkgever speelt daar een enorme rol in, zeker de leidinggevende. Maar dat moet je dan ook toelaten van in het begin. Vandaar dat ik pleit tegen het ziektebriefje. Hoewel het niet zozeer gaat over dat briefje, het gaat over wat je in de plaats doet. We moeten daar absoluut andere gewoontes aannemen. Bijvoorbeeld: meld je niet ziek, maar bel je ziek. Met andere woorden, pak je telefoon en communiceer met je leidinggevende, verstop je niet achter een email of een brief waarbij je vaak zonder commentaar het ziektebriefje doorstuurt naar je werkgever. En ook omgekeerd, in een zorgende organisatie houdt de leidinggevende contact als iemand ziek is. Mensen houden contact in een normale relatie.
Tijdens de formatiegesprekken onder leiding van Bart De Wever werd het duidelijk in welke richting de nieuwe aanpak van langdurig zieken zou gaan. U ziet in die aanpak positieve en minder positieve zaken?
Ik vind dat de nota zowel positieve als negatieve elementen bevat.
✅ Zo wordt er al in de eerste vijf maanden aangezet om naar oplossingen te zoeken. Hoe vroeger je aandacht hebt voor de zieke werknemer, hoe groter de kans op terugkeer naar het werk. Het is een goed idee dat werkgevers na acht weken al moeten inschatten of een re-integratietraject nut kan hebben, met eventueel aangepast werk.
✅ Het voorstel voor een preventief re-integratietraject vind ik lovenswaardig. Daar kijk je voor iemand ziek uitvalt welke oplossing mogelijk is zodat die toch aan de slag kan blijven. Bijvoorbeeld: iemand kan tijdelijk minder werken. Weer aan de slag gaan doet mensen ook deels genezen.
❌ De eerdere afschaffing van het ziektebriefje-voor-één-dag terugdraaien, en de focus wéér richting controle verleggen, is een grote stap achteruit, wég van het grotere einddoel: een succesvoller en structureler re-integratieproces en een gezonde aanwezigheid. Met het ziektebriefje wil men misbruik tegengaan, maar het briefje zorgt er net voor dat misbruik in de onderneming moeilijker kan worden aangepakt. De verantwoordelijkheid ligt bij de werknemer en werkgever en niet bij de arts. Misbruik is immers een werkhouding- en functioneringsprobleem dat op het werk moet besproken worden, geen medisch probleem dat behandeld moet worden in een consultatieruimte. Daar bestaan zoveel sterkere hefbomen voor die door het ziektebriefje worden tegenwerkt.
❌ Toch sta ik niet achter het voorstel om werkgevers extra financieel te sanctioneren. Dit zal zeker een effect hebben, maar je verbindt mogelijk een straf aan een bepaalde uitkomst waar je als werkgever geen volledige impact op hebt: wel of niet aan het werk. Ik vind het een beter idee werkgevers aan te moedigen specifieke acties te nemen om mensen weer aan het werk te krijgen. Als je via financiële drivers gedrag wil sturen, moet er direct een koppeling kunnen zijn met hetgeen je wil dat bedrijven doen. Bestraffen op uitkomst is in deze geen goede zaak omdat je als bedrijf wel een verantwoordelijkheid hebt, maar geen volledige impact hebt op het resultaat.
❌ Daarnaast vraag ik ook aandacht voor het idee van sancties bij werknemers die weigeren mee te werken. Wie bijvoorbeeld niet ingaat op een uitnodiging van de arbeidsarts in functie van re-integratie zou zijn recht op uitkering of gewaarborgd loon kunnen verliezen. Ik waarschuw ervoor om de controle hiervan nooit te leggen bij wie ook instaat voor de begeleiding. De uitgestoken hand mag niet tegelijk de slaande hand worden.
Laat ons niet vervallen in extremen en de focus leggen op wat een werknemer nog wel kan.
Hoe krijg je de werkgevers gemotiveerd om een nieuwe aanpak te volgen? Veel bedrijven en organisaties hebben nog geen verzuimbeleid…
LG: We moeten vooral incentiveren. Als we terugkeer naar werk opnemen als een gezondheidsdoelstelling dan kun je dat eigenlijk ook als een incentive meegeven in een zorgtraject. Bij chronische aandoeningen, moeten we mensen sneller toegang geven tot een gefinancierd zorgtraject waarvan re-integratie een essentieel onderdeel is. Om dat te realiseren is gerichte doorverwijzing naar een arbeidsarts of een andere terugkeer-naar-werk-actor cruciaal ten laatste vanaf week 8.
En als je kijkt naar de rol van ondernemingen, moeten we niet te veel willen sanctioneren, maar vooral ervoor zorgen dat er contact kan gehouden worden. De ondersteuningsmaatregelen en de incentivering moeten in een vroeger stadium kunnen.
Enkele mediaberichten insinueerden een toename van de ‘medische ontslagen’. Zijn bedrijven vaak nog geneigd om afwezigheden te laten betijen?
LG: Ik heb die cijfers gecontesteerd. Men gooit alles op een hoop. Wat is wel de situatie: er is nu een lange wachttijd. Ontslag zat in de mogelijkheden bij een re-integratietraject, en dat was ook een van de kritieken op die formule. Hoe komt dat? De meeste mensen kwamen tamelijk laat in dat traject, na 8 maanden of meer, dan wordt een terugkeer moeilijk.
Misschien kom je tot de conclusie dat een terugkeer naar dezelfde werkgever of naar hetzelfde werk niet meer mogelijk is, okay, maar laat ons dan bekijken wat wel nog de mogelijkheden zijn. In een proefproject hebben we rechtstreekse doorverwijzing mogelijk gemaakt van de arbeidsarts naar de VDAB, waarbij de medewerker zijn statuut bleef behouden. En de resultaten zijn positief.
Terugkeer naar werk moet gezien worden als terugkeer naar het juiste werk. Indien mogelijk en mits aanpassingen bij de huidige werkgever, maar als dat niet lukt laat ons dat objectief niet krampachtig vasthouden en op een constructieve manier voor de werknemer exploreren of er andere opties zijn in de arbeidsmarkt.
Preventie is altijd beter dan remediëren. Hoe kunnen werkgevers het massale uitvallen proberen te voorkomen?
LG: Preventie is inderdaad cruciaal. Zorgen voor een job die aansluit bij de competenties, interesses en mogelijkheden. Maar opnieuw, dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De werkgever of leidinggevende moet duidelijk zijn in de verwachtingen, de werknemer moet duidelijk zijn in de competenties en de motivatie. Ze moeten mekaar vinden.
We hebben mooi onderzoek gedaan over ergonomische interventies en opvolging van medewerkers met pijnklachten. Wat blijkt? Je hoeft niet per sé uit te vallen met pijn, integendeel, door te blijven werken op een aangepaste manier leerde we werknemers met pijnklachten we sneller omgaan met die pijn. Zo kan je blijven werken, blijven geld verdienen en verder genieten van het omringd zijn door collega’s. Dat is echt de weg die we moeten volgen: de problemen van mensen die dreigen uit te vallen sneller capteren en meezoeken naar een oplossing.
Sommigen vechten tegen fysieke kwalen, vooral spier- en gewrichtsproblemen, anderen hebben meer psychische klachten. Daar kan je als preventiedienst misschien minder in betekenen?
LG: Integendeel. Als ik zie dat één op de vier tijdens zijn of haar beroepscarrière met een mentaal gezondheidsprobleem wordt geconfronteerd, dan gaat men er in die omstandigheden veel te snel van uit dat zo’n probleem niet combineerbaar is met werk. Terugkeer naar werk is vandaag helemaal geen onderdeel van de behandeling. Ook hier houd ik datzelfde pleidooi: laat ons eens kijken wat fijne collega’s en goede leidinggevenden voor mekaar kunnen betekenen. Is er sprake van een conflict? Is de workload te groot? Is er een mismatch tussen competenties en verwachtingen? Laat ons al die dingen sneller capteren. Dit vergt een individuele aanpak op maat, rekening houdend met behoeften en noden. En daar heeft iedereen zijn verantwoordelijkheid, van leidinggevende tot HR en preventiediensten.
Welke rol ziet u voor de verzekeraars weggelegd in het kader van een nieuwe aanpak?
LG: Wat verzekeraars goed doen is verzekeren (lacht), die financiële zekerheid is trouwens heel belangrijk. Ook belangrijk is het besef dat we allemaal hetzelfde voor ogen hebben ‘mensen helpen terug aan het werk te gaan’, dat we hetzelfde verhaal brengen, op dezelfde lijn zitten. Dat iedereen die in contact komt met een werkgever, die in contact komt met een arbeidsongeschikte, telkens op dezelfde nagel klopt. En elk instrumentarium kan daarbij helpen. De focus van de verzekeraars ligt nu sterk op snelle detectie. Zij kunnen een zeer specifieke groep bereiken, mensen die andere actoren vaak moeilijker kunnen bereiken. De verzekeraars maken dus zeker deel uit van de puzzel die we aan het leggen zijn. Samen brengen we in kaart ‘wie bereikt wie’.
De verzekeraars maken deel uit van de puzzel die we aan het leggen zijn. Zij kunnen zeer incentiverend werken.
De verzekeraars kunnen zeer incentiverend gaan werken. Zij namen reeds deel aan enkele ronde tafels, om samen na te gaan hoe we al die inspanningen of initiatieven goed kunnen aligneren. Zo vermijden we dat we naast mekaar werken en evolueren we naar een logisch geheel.
Dat stroomlijnen, dat aligneren is echter niet zo makkelijk, want er zijn heel wat actoren actief, gaande van artsen tot coaches en alles wat daartussen zit. Dat maakt het voor de betrokkenen soms moeilijk om te weten bij wie ze terecht kunnen. We moeten hier samen orde in scheppen.
Tenslotte geloof ik sterk in lokale samenwerking, met eerstelijnszones. We zijn dat aan het uittesten in Leuven en Noord-Limburg en dat werkt zeer goed. Het komt erop neer dat je de betrokkene gaat toe leiden naar de lokale actor die het meest geschikt is, dus heel doelgroepgericht. Die benadering heeft veel potentieel.